© Yvan Mahieu

“Onze woningen worden alsmaar meer een investeringskans”

Simon Allemeersch presenteert Rabot 2 tijdens het Festival van de architectuur. "Een vrije markt zorgt niet voor een divers aanbod. Het aanbod verschraalt, zeker naar de onderkant toe."

“Van alle zwarte schapen zijn zij het zwartste schaap,” is Simon Allemeersch stellig. “Als je naar de Gentse woningmarkt van sociale huurappartementen in hoogbouw kijkt, dan zit je met de Rabottorens helemaal aan de onderkant.” De Rabottorens. Drie rechthoekige sociale woontorens uit de jaren 70, neergepoot in de Rabotwijk in het noorden van de stad, maar op korte tijd zo verouderd dat men besloot ze af te breken. Terwijl de torens langzaam leegliepen, bouwde Simon Allemeersch geleidelijk aan zijn Rabotproject. 

Simon Allemeersch draagt een fluogeel hesje en een kloeke snor als we naar elkaar toestappen op een ochtend op Oosteroever in Oostende. Ergens drilt een boor. We ontmoeten elkaar bij de nieuwe woontorens die er uit de duinen rijzen, om te praten over Rabot 2. Simon is op 14 oktober, tijdens het festival van de architectuur, in de Grote Post te zien met die voorstelling, het vervolg op Rabot 4-358.

Interview - Ronald Verhaegen

© Yvan Mahieu

Meer dan tien jaar geleden kruisten de woontorens van de Rabotwijk je pad. Hoe ging dat?

“In 2009 raakte het nieuws bekend dat die torens zouden afgebroken worden. Ik was toen enkele jaren afgestudeerd en had al wat ervaring in het sociaal-artistiek theater. Mijn goede vriend Wannes Degelin, die toen werkte voor de dienst Samenlevingsopbouw in Gent, merkte dat veel bewoners schrik hadden om in lege gangen terecht te komen, met buren die snel zouden verhuizen. Hij vroeg of ik iets wilde doen. Een project. Ik had daar eigenlijk geen zin in, omdat ik mijn buik wat vol had van sociaal-artistieke projecten. En ik wilde ook niet de kunstenaar zijn die daar dan toekwam met Het Idee."

"Maar ik ben de Rabottorens dan toch gaan bezoeken en meteen ontstond er een fascinatie voor de binnenkant van de gebouwen. Iedereen heeft een mening over dat soort sociale hoogbouw van aan de buitenkant, maar heel weinig mensen weten wat er gebeurt aan de binnenkant.”

“Ik heb dan besloten om mijn persoonlijk atelier te starten in een leegstaand appartement in blok 1. Niet dat ik een atelier zocht; ik had een gratis, supermooi atelier op dat moment. Het was echt de bedoeling om te kijken wat er zou veranderen in mijn werk als ik besloot om alles vanuit die toren te doen. Er was ook geen geld en ik wilde geen projectsubsidie aanvragen omdat ik dan op voorhand zou moeten zeggen wat ik van plan was, met wie, op welke termijn, enzoverder. Het idee was: we gaan daar zitten en we kijken wat er gebeurt.”

"Het begon heel informeel. Ik maakte eten in mijn appartement en nodigde de bewoners uit”

Hoe heb je de bewoners benaderd?

“Ik had eerder al gewerkt met mensen aan de onderkant van de maatschappij en het stoorde mij toen dat de routine van theater maken zelden overeenkomt met de levens van de betrokkenen. Uiteindelijk moet je hen toch forceren om naar de repetities te komen. En dat klopt niet. Ik dacht: ik draai het om. Ik maak mijn atelier midden in hun levens en dan zien we wel. Ik nam me voor om een jaar te blijven, maar dat is compleet uit de hand gelopen (lacht).”

“Heel snel is er een netwerk ontstaan van bewoners en van mensen die Wannes en ik hebben aangetrokken, zoals fotografen en een beeldend kunstenaars. We zeiden al lachend: dit is het kleinste cultureel centrum van Vlaanderen. Gaandeweg heb ik dan besloten dat ik iets wilde maken over de vorm van die torens. Die was absurd. Ik kan je daar hallucinante verhalen over vertellen maar die spaar ik voor de voorstelling."

"Ten tweede stelde ik mij de vraag hoe het kwam dat de torens zo’n goede reputatie hadden in de jaren 70 - je ging daar wonen als je een beetje een dikkenek was - en hoe die reputatie zo snel is kunnen omslaan.”

© Yvan Mahieu

Met wie ben je dan gaan praten om antwoorden te krijgen?

“We wilden onze vragen laten beantwoorden met kennis van binnenuit. Ik had een heel mooi, lang interview met toenmalig Gents burgemeester Frank Beke, die ook opgroeide in de buurt, maar dat is als eerste gesneuveld. De focus kwam volledig op de bewoners te liggen. Zij waren mijn informanten."

"En dat begon heel informeel. Ik maakte eten in mijn appartement en nodigde hen uit. Terloops speelden er beelden die ik in de torens had gefilmd. Ze reageerden heel spontaan en gaven me tips - “Ah, maar als je daar meer over wil weten, moet je gaan praten met de dochter van de vrouw die vroeger…” - waardoor ik weer nieuwe ideeën kreeg. De bewoners waren betrokken vanaf de eerste opnames, doorheen de montage tot en met de première enkele jaren later, in 2014. Het idee om dat samen te ontwikkelen heeft heel schoon gewerkt.”

Het resultaat was Rabot 4-358, een voorstelling met veel video. En met ook een bijhorend boek en een lezing. Welk publiek had je voor ogen?

“We wilden spelen voor mensen die met de problematiek van sociale woningbouw te maken hebben: woningmaatschappijen, architecten, politie, ambtenaren, sociale huurders, mensen van het OCMW. Het gevolg was dat we altijd interessante nagesprekken hadden én dat we altijd ook informatie terugkregen van ons publiek. Een soort dialoog die nooit stopte.”

“Onze woningen worden alsmaar meer een investeringskans”

Heb je daarom besloten dat er een Rabot 2 moest komen?

“De verhuisbeweging en afbraak zijn begonnen in 2009 en de laatste toren is pas afgebroken in de zomer van 2021. Da’s ruim tien jaar. Dus dat verhaal is altijd blijven doorgaan. Ik film niet als filmmaker maar eerder om notities te maken, om dingen vast te leggen, en ik ben dat blijven doen en zo is het idee ontstaan om een vervolg te maken waarbij ik de eerste mensen waarmee ik heb gewerkt ging opzoeken: waar zijn ze terechtgekomen en wat waren de gevolgen van de verhuis?"

"Dat is dan uitgebreid naar een bevraging van alle andere mensen waarmee ik in de loop van de jaren heb gewerkt, met als centrale vraag: wat kunnen we tegen de armoede inbrengen? Het gaat breder dan Rabot, want de specifieke situatie daar is helemaal niet uniek.”

We zitten op een bankje op Oosteroever in Oostende. Deze stad heeft ook een probleem met armoede en tegelijk kijken we hier tegen oprijzende luxe-woontorens aan.

“Het is niet aan mij om plekken goed of af te keuren, maar ik vind het wel heftig wat er gebeurt met hoogbouw als deze. Ik maak me zorgen over hoe zwaar we als maatschappij inzetten op één segment van de markt. Onze woningen worden ook alsmaar meer een investeringskans."

"Een vrije markt zorgt niet voor een divers aanbod. Het aanbod verschraalt, zeker naar de onderkant toe. Ik hoop dat de woonladder, gaande van iemand die op straat leeft tot de vrijstaande villa, gediversifieerd genoeg is, want anders marcheert het gewoon niet. Als je ongelijkheid blijft herhalen in de stedelijke ruimte, zal je ook de gevolgen blijven dragen als maatschappij.”